De zaak was – zoals eigenlijk alle rechtszaken – in alle rust behandeld. Maar de deur van zaal 1 was net gesloten of twee partijen vlogen elkaar in de haren. Een man werd tegen een tafel gesmeten. Er klonken krachttermen, een vrouw gilde. Een advocaat sprong tussenbeide. En dat was het. Voor mij bleef het bij een kort bericht in dagblad de Stentor. Een ANP-collega zag er aanvankelijk nieuws in, maar de lat bleek toch te hoog. Hier leek het verhaal te eindigen. Tot een partij zich kort na dit feit in de perskamer meldde met de vraag of ik de politie wilde vertellen wat ik gezien had. Getuigen vertellen vaak kort na een opvallend feit wat ze gezien of gehoord hebben. Maar wie veel rechtszaken bijwoont, begrijpt dat dit ‘kort’ een nogal rekkelijk begrip is. Dat bleek ook in dit geval. Pas in juli werd ik door een agent gebeld over dit akkefietje in maart. Veel kon ik me niet meer herinneren. En ik wilde ook niet meer kwijt: want wat kon ik me herinneren van wat zich in een flits vier maanden terug voor mijn ogen afspeelde?
Zo spannend als het vak van journalist kan zijn, zo vaak schrijven we op dat iets ‘rustig verlopen’ is. Midden juli keek ik gebiologeerd naar een halfvolle zaal die met vlaggen stond te zwaaien terwijl de tanks rolden over het scherm waarnaar ze tuurden. Een man met snor riep nationalistische teksten in een taal die ik niet machtig was. Er werd uit volle borst gezongen terwijl marsmuziek klonk. De zaal stond in Apeldoorn, de vlaggenzwaaiers waren Turkse Nederlanders en de man-met-snor was hun grote man, Erdogan. Deze herdenking van de coup die in juli een jaar terug plaats vond, was groot nieuws in ons land. De aanwezigen daar herinnerden zich die avond in juli nog als de dag van gisteren.
Zou het uit de hand lopen als toch een vertegenwoordiger van de Turkse overheid de bijeenkomst bijwoonde? Het ANP wilde het graag weten. Die gast kwam niet en dat gold ook voor eventuele rellen, kon ik melden.